Ken je het beeld van een klein kind dat zijn armpjes uitstrekt, uitreikt naar papa of mama voor troost en comfort? Dat kindje laat met zijn hele lijfje zien dat het iets zoekt, iets nodig heeft. Misschien kun je jezelf wel als klein kindje voorstellen, die deze beweging maakt.

En dan? Je wordt opgetild, geknuffeld, op schoot genomen. Je kan weer verder ademen, en vertrouwen dat er iemand is, voor jou.

Maar stel dat er niks komt? Geen armen die jou even oppakken, geen aai over de bol, geen lieve woorden. Je grijpt mis. Auw. Je adem stokt, je beweging stokt.

Dit overkomt iedereen wel eens. Er is niet altijd tijd of ruimte voor jou. Dat is niet fijn, maar er staat genoeg tegenover. Want je weet dat er uiteindelijk meestal wel een antwoord komt op jouw uitreiking.

Maar stel dat dit wel erg vaak gebeurt? Het misgrijpen? Wat doet dat kindje dan uiteindelijk? Uiteindelijk stopt het met uitreiken. Het redt zichzelf. Het leert af om uit te reiken, om maar niet te hoeven voelen hoe het voelt om mis te grijpen.

En daar word je sterk van joh! Want jij redt het wel alleen! Jij hebt niemand nodig!

Helaas. Dat bestaat niet. Niemand heeft niemand nodig. Wij mensen kunnen niet zonder elkaar.

Maar als je gestopt bent met uitreiken, je hebt het als het ware afgeleerd, hoe doe je dat dan? Iemand nodig hebben. Om hulp vragen. De eerste stap is voelen dat ergens diep van binnen dat kind zit dat uit wil reiken. Voelen dat je iets nodig hebt. Poeh. Spannend. Je adem stokt. Als je dat opmerkt bij jezelf, dan heb je een super belangrijke stap gezet. ‘O, wacht, mijn adem stokt, ik ben weer even daar, toen, ooit.’ En dan ademen. En nog meer ademen. En je afvragen: wat heb ik nu nodig?

Je bent welkom bij mij met dit onderzoek. Ik ken dit. Ik loop graag een stukje met je mee. En leer jou weer uit te reiken.