Ik voelde me vroeger het prettigst als ik verbinding voelde. En dat kreeg ik door me af te stemmen op waar de ander zat, en daar dan in mee te gaan. Dus was mijn moeder verdrietig, dan was ik dat ook. Verdrietig zijn is natuurlijk niet fijn, maar ik vond samen verdrietig zijn altijd nog beter dan alleen zijn. Was mijn zus blij, dan was ik dat ook. Zo bepaalden de mensen om mij heen eigenlijk hoe het met mij ging, zonder dat zij dat wisten.

Ik worstel daar nog altijd mee. Als ik niet mee ga met waar jij zit, ben ik dan alleen? Laat ik jou dan alleen? En waarom is alleen zijn voor mij zo groot dat er alles aan doe om dat maar niet te voelen?

Dat heeft met mijn start te maken.

Ik heb me zo afgescheiden van alles en iedereen gevoeld na mijn geboorte dat ik dacht: als ik alleen ben, ga ik dood. Dat noemen ze een imprint. En dat was natuurlijk ook waar. Want een pasgeboren baby’tje in een couveuse gaat zonder zorg ook dood.

Maar dat gebeurde niet. Ik ben er nog.

Deze imprint is bepalend voor mijn verdere leven gebleken. Als ik samen ben, stem ik af en ga ik mee in waar de ander zit.

Als ik alleen ben, heb ik rust maar ben ik wel alleen.

Ik oefen in het op mezelf zijn met de ander. Dat is een klus kan ik je vertellen. Als mijn partner ergens geïrriteerd over is, is het voor mij de kunst om goed te blijven ademen, mijn lijf te voelen, en me te realiseren dat zijn irritatie van hem is en ik daar niks mee hoef. Dat is dan een grens. Ik ben ik, hij is hij. Ik “maak’ me apart van hem. Maar ben dan nog steeds samen. De dans van samen, naar alleen, naar apart en weer terug.

Fascinerend, vind je niet?

Hoe ken jij dat?